Bij opa op schoot

Het rode potlood van mijn opa

 

Zuid-Afrika, zomer 1918. Foort haastte zich zoals elke werkdag van zijn huis naar Grahamstown om op tijd voor zijn klas te staan op het St. Andrews College. Zijn vrouw Ina met de twee kleine dochters wachtten zoals gewoonlijk thuis op zijn terugkomst. Ina kreeg hulp van een inheemse, inwonende hulp.
Onder de lommerrijke bomen was het ’s zomers goed toeven in dit gebied. De plaats ligt in een vallei, meer tussen de bergen. Dat was beter dan het drukkende klimaat in de kustplaats Port Elisabeth iets zuidelijker.
De welvarende Engelse boeren stichtten de ‘oase’ Grahamstown in de 19de eeuw, toen ze vluchtten voor de onrust in de ‘rimboe’ er omheen. Ze schiepen een paradijs met veel groen, parken en waterpartijen. En de eerste universiteit van de Oost-Kaap.

Kostschool naar Engels model

Na de Tweede Boerenoorlog, ook wel eerste moderne oorlog genoemd en aan het begin van de 19de eeuw al weer bijna twee decennia voorbij, bleven landeigenaren in de Zuid-Afrikaanse paradijsstad genieten van het goede en beschermde leven. Hun boerderijen lieten ze over aan een beheerder.
Ze stuurden hun zonen van 13-18 jaar naar het prestigieuze St. Andrews College, een kostschool naar Engels model. Naast leraren uit Engeland stonden er ook Nederlanders voor de klas. Die waren toch vaak meer bedreven in andere buitenlandse talen dan hun Engelse collega’s. Zo ook Foort vanaf 1914.
De leerlingen van zogeheten gegoede families groeiden ver van de Afrikaanse onderlaag op, hoewel de echte apartheid pas 30 jaar later, eind jaren veertig begon.
Foort ontwikkelde een duidelijk eigen mening over dat onderwerp en schreef er diverse boeken over. Zijn Zeeuwse rechtlijnigheid bracht hem uiteindelijk in een lastig parket toen hij zich bij de laatsten in Nederland schaarde, die de standencultuur in Zuid-Afrika als rustpunt bleven verdedigen.
Die rechtlijnigheid herken ik bij andere familieleden. F.C. (Foort Cornelus) Dominicus zoals hij later op de rug van zijn boeken zou heten, en nee niet die van de reisgidsen, was namelijk mijn grootvader. Het intrigeert mij hoe de strenge, statig lopende figuur uit mijn jeugd ooit van Wemeldinge, via Den Haag en Zuid-Afrika toch weer in Den Haag belandde.

Het Zeeuwse platteland

Tijdens de wandeling van huis naar zijn werk in Grahamstown in 1919 dacht Foort nog vaak terug aan de soms helse tocht van zijn eigen school naar huis twintig jaar daarvoor. Het Zeeuwse platteland was onverbiddelijk. Daar geen lommerrijke lanen maar slechts hier en daar een enkele rij populieren langs de weg. Bomen die meebogen met de zeewind en uiteindelijk eindigden als klomp of omheining.
De wandeltocht van Wemeldinge naar Kattendijke om de lagere school te bezoeken, was tien kilometer lang. En die afstand liep hij dus twee keer per dag, zes dagen per week. Jaren later verhaalde hij daar nog over aan de (klein)kinderen.
Vooral in de winter woei de ijzige wind over het vlakke eiland en worstelde de niet heel grote, tanige jongen zich door de weilanden. Niet zo gek dat hij droomde van warme, verre oorden waar hij vaak over las. Bij thuiskomst uit school wachtte eerst natuurlijk de (huishoudelijke) taakjes, zoals de varkens voeren of uien rooien. Maar zodra het kon, bezocht de boekenwurm weer zijn droomwereld.
Foort wist wat hij wilde en bewandelde een rechte weg naar die droom. Voor hem als oudste van tien kinderen in een boerengezin niet keuteren in de Zeeuwse grond en al zeker geen carrière als burgemeester van zijn geboorteplaats Wemeldinge zoals alle oudste zonen in zijn familie.
Hij wilde onderwijzer worden. Voor die droom vervolgde hij na de lagere school zijn opleiding in Goes. Ook weer tien kilometer heen en terug lopen maar dan de andere kant het eiland op richting zee. Daar stond de zogenoemde normaalschool, de opmaat naar de lerarenopleiding.

Via de andere kant van het land

En toen hij uiteindelijk op zijn 19de in Middelburg zijn onderwijzersexamen op zak had, pakte hij alle kansen die hij kreeg met beide handen aan. Hij begon aan de dorpsschool in Wemeldinge maar toen een betaalde baan daar te lang op zich liet wachten, verkaste hij naar Millingen aan de Rijn. Daar ontfermde hij zich over veertig levendige jongens. Voor de tocht van Zeeland naar Millingen moest hij zo ongeveer het hele land doorkruisen. De reis duurde drie uur waarvan het laatste stuk per boot en roeiboot.
Omdat hij graag bezig was met taal, zowel lezend als schrijvend, deed hij in uitgebreide epistels verslag van zijn belevenissen aan zijn ouders, broers en zussen. Over de verschillen tussen de katholieke omgeving van Nijmegen en het protestantse Zeeland. Maar ook over de levendige jongens die hij stil kreeg met zijn mooie verhalen. De heimwee die hij in eerste instantie voelde, verdween door druk bezig te zijn.
Ook hier pakte hij alle kansen die hij zag. Zo gaf het schoolhoofd hem bijles Duits en Frans. Dat wierp vervolgens weer zijn vruchten af en resulteerde in een uitnodiging van een Franse familie in 1906 om een tijd bij hen door te brengen. Daarna lokte het ‘grote’ geld en kon hij voor een hoger salaris in Maarssen aan de slag. Ook daar was iemand hem goed gezind, die hem stimuleerde tot het behalen van de akte LO Frans en een bevoegdheid tot hoofdonderwijzer. In 1908 stapte Foort over naar de Nutsschool voor jongens in Den Haag.

De Hofstad

Het was even wennen de eerste paar weken in het Haagse maar allengs vond Foort zijn draai. Hij kon ook privé bijles geven. Dat de ouders hem waardeerden, bleek uit een duur cadeau: de werken van Shakespeare. Daarmee kon hij zijn Engels nog verder verfijnen. Bovendien voelde hij zich gewaardeerd. Niemand keek neer op een onderwijzer en alle moeite van de afgelopen jaren werd hiermee beloond.
Hij vloog al wat meer uit en bezocht Londen waar hij zijn ogen uitkeek. Zijn sociale leven had wel te lijden van al die bezigheden. Hij schreef in brieven aan zijn familie in Zeeland dat hij zich eenzaam voelde.
Maar op een ouderavond in 1913 veranderde dat op slag. Een oudere zus van een van zijn leerlingen kwam naar de vorderingen van haar broer informeren. Hun vader, een drukbezette Haagse architect had daar geen tijd voor. Sinds het overlijden van hun moeder, een jaar eerder, bestierde Ina, zo heette die zus, het huishouden. De vlam tussen Foort en Ina sloeg over, precies twee weken nadat hij zijn aanstellingsbrief voor Grahamstown ontving.

Richting zuiden

Omdat hij zijn vleugels wilde uitslaan, had hij gereageerd op een vacature in Zuid-Afrika. Daar zagen ze zo’n talenwonder wel zitten.
Vlak voor vertrek naar het zuiden kon hij nog even in Wemeldinge de familie vaarwel gaan zeggen. Daarna vertrok hij per boot vanuit Vlissingen en voer via Southampton, de Canarische eilanden, langs St. Helena, om de bocht bij Kaapstad naar de haven van Port Elisabeth om van daaruit het laatste stukje per trein af te leggen. Op de boot zaten zo veel nationaliteiten, dat hij al zijn talen goed kon oefenen.
Bij aankomst was het winter in Zuid-Afrika en spatte de droom van warme oorden uiteen. Gelukkig paste de strenge discipline van de school goed bij Foorts levensstijl. Toen de winter overging in de lente en vervolgens in de zomer, was hij gewend en kon hij op zijn eindeloze wandelingen genieten van de prachtige flora en fauna. Geraniums en passiebloemen wisselden af met de vele fruitbomen. In plaats van paarden of koeien zag je hier overal struisvogels. Heel exotische beesten met veren en op hoge poten die enorme eieren leggen.
In zijn vrije tijd schreef hij ook lange brieven. Naar huis maar ook naar zijn geliefde. Over de kaffers zoals de kleurlingen in Afrika destijds nog werden genoemd. Die kwamen niet naar de ‘blankenscholen’ en deden zoals hij in zijn correspondentie omschreef, ‘ondergeschikt werk’. Je herkende aan hun veelkleurige kleding want gaten werden met lappen gemaakt en liever een gelapte broek dan een overduidelijk gat er in.
Inmiddels is kaffer net als het Engelse equivalent voor Afrikaanse Amerikanen nigger een scheldwoord en verbannen uit onze taal.

Het Vaderland

Maar Foort schreef ook brieven naar Het Vaderland, de krant van Den Haag. Met zijn artikelen voorzag hij Nederland van informatie over de politieke situatie in Zuid-Afrika. Dat hield hij decennia vol, omdat naar zijn mening ‘Je er zelf geweest moet zijn, om te kunnen oordelen’. Ondanks de dreiging van de Eerste Wereldoorlog in Europa besloot hij januari 1915 Nederland en zijn inmiddels met-de-handschoen-verloofde te bezoeken. Omdat Ina’s vader was hertrouwd, kon ze na een korte huwelijksceremonie aan het eind van diezelfde maand meteen mee op huwelijksreis terug naar Grahamstown. De route liep in verband met de oorlog tussen mijnen en boten door deze keer via Londen, Madeira naar Kaapstad. Van daaruit ondervond het pasgetrouwde stel op het laatste stukje naar Grahamstown niet meer zoveel oorlogsdreiging. Onderweg leerde Foort zijn vrouw een beetje Engels zodat zij zich in haar nieuwe thuis beter kon redden.
Bovendien genoten ze vanaf toen samen van de prachtige en unieke Zuid-Afrikaanse natuur. Die herbergt alle Europese diversiteit in een. De bergen doen denken aan de Alpen en wat meer richting Kaapstad hadden inmiddels Franse boeren een groot wijnlandschap gecreëerd met namen als Franschhoek en Stellenbos. Aan zee zie je pinguïns en zeeleeuwen. Landinwaarts leeft de Big 5, waaronder neushoorns, olifanten en leeuwen. Foort vertelde nog jaren later aan zijn kinderen en kleinkinderen dat een van die laatste zijn pad kruiste toen hij, avontuurlijk als hij was, wat verder weg tochten ondernam in de omgeving. We hingen aan zijn lippen en waar of niet waar, de ontmoeting liep in ieder geval goed af.

De heer en mevrouw Dominicus met hun oudste kind Berta in 1918 in Grahamstown.

In het voorjaar van 1921 ondernam het gezin, inmiddels uitgebreid met twee dochtertjes, de terugreis naar het vaderland. Na acht jaar was het mooi geweest, bedachten ze. De oorlog was al even voorbij en met wat extra Nederlandse bijscholing kon hij aan het einde van dat jaar beginnen als leraar Nederlands aan de Vierde gemeentelijke HBS in Den Haag. Later volgde er ook nog een aanstelling Frans bij.

Het rode potlood

Zijn doctoraalexamen Nederlands in 1924 verschafte Foort een volledige onderwijsbevoegdheid. Daarmee mocht hij ook andere vakken geven. Naast aardrijkskunde werd dat geschiedenis dat hem er ook weer toe aanzette historische studies te schrijven en in het verlengde daarvan te promoveren. Natuurlijk ging dat over een Afrikaans onderwerp. De titel luidde: Het ontslag van Wilhelm Adriaen van der Stel.
Hij schreef bovendien zijn eigen lesmateriaal, diverse artikelen, waaronder steeds meer politiek geëngageerde en tot op hoge leeftijd een taalrubriek in Het Vaderland en De Telegraaf. Ik herinner me nog dat hij met het rode potlood de krant corrigeerde en retourneerde naar de redactie. Hij huldigde het standpunt dat gebruik van taal duidelijk en ondubbelzinnig moest zijn. Dat liet hij iedereen ondubbelzinnig weten. En dan te bedenken dat hij bij mijn geboorte al bijna 80 jaar was!
Na zijn verblijf in Zuid-Afrika bleef het reizigersbloed stromen. Hoewel de gedreven Zeeuwse jongen in het begin niet zo’n avonturier was, reisde hij nu heel Europa door, van Spitsbergen tot aan Gibraltar. Maar hij schrok ook niet terug voor de landen ten zuiden van de Middellandse Zee als Syrië, Palestina en Egypte. Vaak alleen, want een avonturier laat zich immers niet beteugelen.
Toch bleven zijn gedachten bij Zuid-Afrika. Zijn belevenissen uit die tijd zette hij op papier en publiceerde hij, zoals het boek ‘Zwarten en zwart gemaakten’.

Erfenis

Wat Foort ons, (achter-)kleinkinderen, als erfgenamen naliet? Een vriendin constateerde al eens dat ik milder werd in de loop der jaren. Foorts rechtlijnigheid manifesteerde zich in mijn scherpe (en soms wat kort door de bocht) reacties. Maar ook in een extreem gevoel voor rechtvaardigheid. Op zich geen slechte eigenschappen hoewel sommigen er soms wel aan moeten wennen, merk ik.
En dan nog dat rode potlood. Dat hanteer ik nu, weliswaar niet altijd letterlijk al 30 jaar als (eind)redacteur. Bovendien kan ik me niet anders herinneren dan dat wij thuis spreken in gezegden en dat we de onhebbelijkheid hebben anderen in hun taalgebruik te verbeteren. Datzelfde geldt overigens net zo voor mijn eigen kinderen, waarvan er eentje ook nog eens vijf talen spreekt.

 

NB: Dit verhaal staat samen met 29 andere verhalen van verschillende auteurs in de verhalenbundel Effenaf.

Blader door het archief